Home
Daphne - Summary
Daphne - inleiding
Pers: David van Samuel gesalft        Theodotus: Op de waerdigheydt vande aldersuyverste en alderheylichste Maghet Maria

 
Krul: Iuffrou! waerom is't dat gy vlied

De enige contrafacten van wat luchtiger aard die ik heb aangetroffen, zijn afkomstig van Jan Harmensz. Krul (ca. 1601-1646), Amsterdams toneelschrijver, emblematist en lieddichter. Hij heeft de melodie van 'Doen Daphne' tenminste tweemaal gebruikt. In zijn toneelstuk Alcip en Amarils heffen omstanders een loflied aan op Alcip, die zojuist, incognito, een gevreesde Spaanse ridder heeft verslagen: 'Wy danken u, ô hooghe Goon/ En eeren met vreught dees vrolicken dagh/ En wenschen u seghen dien Helt tot een loon/ Wiens kraght dat de maght van Godt Mars niet ontsagh (…)'.

Over zijn minnerijmen schreef Krul: [ze zullen] 'de verliefde herten, in de swaermoedige toevallen van liefdens tegenheden, dienen kunnen tot vermaek, als zijnde geneesmiddelen tot zoodanige ziekte; gelijkwezende alzulke, die niet en kunnen gezond werden ten zy met toedieninge van vergif zelfs, doch wel gematigt en gebruykt; zijnde dan de minne-siekte zoodanig, dat-ze met minne-rijmen, en gesangen, kan verlustigt werden; heb ik te dien eynde deze mijne Zang-rijmen in de Wereld gebracht (…)'. Een voorbeeld van zo'n 'geneesmiddel' is het volgende lied. Met Starters origineel heeft het de situatie gemeen: de minnaar spreekt het meisje toe dat van hem 'vliedt'. Maar bij Krul heeft de minnaar er snel genoeg van:

Stem: Als Daphne d'overschoone, Etc. (Bron)
  Iuffrou! waerom is't dat gy vlied, Juffrouw! waarom is 't dat gij vliedt,
  Onwaerdig mijn diensten mijn gunsten versmaed? Als onwaardig mijn diensten, mijn gunsten versmaadt?
  En vlucht als gy my komen ziet, En vlucht als gij mij komen ziet,
  Gelijk als een Schaep dat de Wolf na gaet; Gelijk als een schaap dat de wolf na gaat;
5 Loop niet, loop niet, hoor my eens spreken, Loop niet, loop niet, hoor mij eens spreken,
  Want gy zijt daer door in 't minst niet verkort; Want ge zijt daar door in 't minst niet verkort;
  Zegt my de reden, oft doet my een teken, Zegt mij de reden, of geeft mij een teken,
  Wat dat my let, oft wat dat my schort, Wat dat mij let, of wat dat mij schort,
  Ben ik te slecht voor u, Ben ik te min voor u,
10 Weest doch daerom niet schuw, Weest toch daarom niet schuw,
  Maer zegt uw meening rond uyt aen mijn, Maar zegt uw mening ronduit aan mij,
  Wat letsel, wat hinder wat dat'er mach zijn. Wat letsel, wat hinder wat dat er mag zijn.
     
  Voorwaer gy maekt het al t'ondieft, Voorwaar, gij maakt het al t'ondieft,
  Ik min nogal koeltjes, dies zijt niet te bang; Ik min nogal koeltjes, dus wees niet te bang;
15 Ik ben zoo zeer noch niet verlieft, Ik ben zozeer noch niet verliefd,
  Schoon dat ik van u al geen weerliefd ontfang; Schoon dat ik van u al geen weerliefd' ontvang;
  Het en zal my in 't minste niet deeren, Het zal mij echt in 't minste niet deren,
  Of je jou trots en weygerig houd; Of je je trots en weigerig houdt;
  't Raekt my niet aen mijn kouwe kleeren, 't Raakt me niet aan mijn kouwe kleren,
20 Koele liefden is haest verkout; Koele liefde is haast verkoud;
  Al zinje vry wat rijk, Al ben je nogal rijk,
  En meer als mijns gelijk, En meer dan mijn gelijk',
  Daerom en benjet noch niet alleen; Daarom en ben je 't nog niet alleen;
  En wilje niet minnen, ey! lieve loop heen. En wil je niet minnen, ei! lieve loop heen.
     
25 Wat geef ik om jou gelt en goed, Wat geef ik om je geld en goed,
  Om alle jou rijkdom, jou gaven en schat; Om alle je rijkdom, je gaven en schat;
  Alwaer ik maer een kalen bloed, Al was ik maar een kale bloed,
  En dat ik niet meer als vijf zinnen en had; En als ik niet meer dan vijf zinnen en had;
  't Waer genoeg voor alle jou duyten; 't Was genoeg voor alle je duiten;
30 Zijnje wat rijk, dat is het ook al; Ben je wat rijk, dat is het ook al;
  Wie jou beziet die moet besluyten, Wie jou beziet die moet besluiten,
  Dorst ik het zeggen, als datje bent mal; Durf ik het zeggen, dat je bent mal;
  In malheyd uyt-gebroed, In malheid uitgebroed,
  In malheyd op-gevoed, In malheid opgevoed,
35 Dit is de tijtel waer mee gy bromt, Dit is de titel waarmee gij bromt,
  't Is mal, al wat dat'er van malle luy komt. 't Is mal, al dat wat er van malle lui komt.

 
Toelichting:
Krul: Volgens Grijp (p. 32) was Krul één van de weinige Nederlandse dichters die zelf ook melodieën componeerde. Knuvelder meldt dat hij in 1634 de 'Musijck-kamer' oprichtte, om de rederijkerskunst tot nieuwe bloei te brengen door zowel de poëzie als de muziek te dienen. (Terug)
Alcip en Amarils: In Krul 1639 (Terug)
Over zijn minnerijmen: in de 'Voor-reden' bij Krul 1644, zonder paginanumer  (Terug)
Bron: Krul 1644, p. 465 (Terug)
Gelijk als een schaap dat de wolf na gaat: Starter schreef over 'leeuwen, beren en tijgers', en we zagen die dieren terug bij Stalpart en Pers. Maar Krul grijpt over Starter heen terug naar de wolf, zoals die voorkwam bij Ovidius. 'De wolf' is onderwerp van de zin; 'na' is 'achterna'. (Terug)
T'ondieft: ongepast, onbehoorlijk (Terug)
Kale bloed: arm man, sukkelaar (Terug)
Niet meer dan vijf zinnen en had: zelfs al waren mijn vijf zintuigen mijn enige bezit. (Terug)
Bromt: snoeven, pochen (Terug)

 
Home
Daphne - Summary
Daphne - inleiding
Pers: David van Samuel gesalft         Theodotus: Op de waerdigheydt vande aldersuyverste en alderheylichste Maghet Maria