Home
Daphne - Summary
Daphne - inleiding
Valerius: Men brand, men blaeckt, men schend, men moort        Pers: David van Samuel gesalft

 

Stalpart van der Wiele: Als Jola d'onberade Maegd

Johannes Stalpart van der Wiele (1579-1630) was katholiek en werkzaam als priester in Delft. Hij schreef een aantal omvangrijke liedbundels met stichtelijke liederen. Tenminste twee van die liederen gebruiken de melodie van 'Doen Daphne'. In Gulde-Jaers Feest-dagen nam hij een lied op die melodie op over de aanbidding van Jezus door de drie koningen. De strekking wordt weergegeven door de regels 'Heylige Vorsten dat u bely/ Een spiegel van onse belydenis zy'.

Voor de liefhebber van het originele lied kan het een hilarische belevenis zijn, kennis te maken met Stalparts versie uit het Extractum Katholicum. In de eerste twee strofen volgt Stalpart nauwgezet het origineel - alleen is Daphne vervangen door Jola, die niet vlucht voor de opdringerigheid van Apollo, maar voor Jezus, die bezorgd is om haar ziel. Ze vlucht dan ook niet het bos, maar de wereld in:
 

V. Lof-zang Jola
  Als Jola d'onberade Maegd,, Toen Jola, d'onberaden maagd,
  Van Iesus haer vlucht nam ter wereld-waerd in,, Voor Jezus de vlucht nam ter wereld-waard in,
  En van hem snel wierd na-gejaegt,, En door hem snel werd nagejaagd,
  Al lopende, roepende: Schoone Goddin,, Al lopende, roepende: Schone godin,
5 Toeft wat, toeft wat, weest niet verbolgen,, Toeft wat, toeft wat, weest niet verbolgen,  
  Ey, waerom loopje dus tegen de wind? Ei, waarom loop je zo tegen de wind?
  Leeuwen, noch Beeren, noch Tyg'ren u volgen,, Leeuwen, noch beren, noch tijgers u volgen,
  Maer het is Iesus die u zoo bemind,, Maar het is Jezus die u zo bemint.
  Wilt u erbermen iet, Wilt u erbermen iet,
10 Acht ghy mijn kermen niet, Acht gij mijn kermen niet,
  Laet ghy mijn liefde dan inde ly, Laat gij mijn liefde dan in de lij,
  Hebt deernis, o Jola, hebt deernis met my. Hebt deernis, o Jola, hebt deernis met mij.
 
Wilt u/&c.
 
     
  De geen daer voor ghy zoo schouw' vlucht Degeen waarvoor gij zo schuw vlucht,
  Is d'edelste harder, die Israel weydt, Is de edelste herder, die Israël weidt,
15 En dagelijx door de blauwe lucht En dagelijks door de blauwe lucht
  De gulde glans van zijne stralen verspreydt. De gouden glans van zijne stralen verspreidt.
  't Eerste Wezen is mijn Heer Vader 't Eerste Wezen is mijn Heer Vader
  Hemel en aerde, en Tartarus staan Hemel en aarde en Tartarus staan
  Tot het gewenk mijnder oogen te gader. Tot het gewenk van mijn ogen te gader.
20 Ik ben de zon, en mijn moeder de maen. Ik ben de zon, en mijn moeder de maan.
  Kruyden en blomen,, die Kruiden en blomen die
  Ick t' uwer vromen,, bie Ik t'uwer vromen bie
  Lokken mijn stralen alleen uit d'aerd. Lokken mijn stralen alleen uit d'aard.
  Mag dit u niet lokken? O maget bedaerd. Kan dit u niet lokken? O maget bedaart.

Er volgen nog drie strofen waarin Jezus betoogt dat hij voor Jola's heil gekruisigd is. 'Ey! laet u vangen dan/ Om 't lief verlangen van/ Alle de Hemelsche burgery!/ Die over u vinding haer maken zal bly'. Net als in het origineel is het dus voornamelijk de achtervolger die aan het woord is, maar voor het overige herinnert niets in de tekst nog aan het lied van Starter. In de laatste strofe komt Jola zelf aan het woord en, anders dan Daphne, laat zij zich vangen: 
  O afgrond van mijns harders min! O afgrond van mijn herders min!
  Onwaerdige voeten, fluks staekt-me uw' loop. Onwaardige voeten, fluks staakt dan uw loop.
  Ik wil dat mijn Heer Iesus vin, Ik wil dat mij de Heer Jezus vin',
  En daer nae gevonden wel vastelijk knoop. En eenmaal gevonden wel vastelijk knoop.
65 Knoop met koorden van minnen streken Knoop met koorden van minne streken
  End' over beyde zijn schouderen swier. En over zijn beide schouderen zwier.
  Knope met koorden die nimmer en breken. Knopen met koorden die nimmer meer breken.
  Iesu, o Iesu! beswachteld uw' dier Jezus, o Jezus! omzwachtelt uw dier
  Van allen zijden toch: Van alle zijden toch:
70 Dat het door lijden, noch Dat het, door lijden noch
  Weelden, van uw' genade en schey Weelde, van uw genade meer scheid',
  Maer eeuwelijk onder de lelien wey. Maar eeuwelijk onder de leliën weid'.

 
Toelichtingen:
Lied uit Gulde-Jaers Feest-dagen: overgenomen door Theodotus in zijn Paradys (p. 113 ev.), waaruit ik citeer. (Terug)
Bron: tekst overgenomen uit Stalpart 1637, p. 567. Een paar aantekeningen heb ik ontleend aan Van der Heijden 1966. (Terug)
Jola: een 'jool' is een 'sufferd'.  (Terug)
Waarom loop je zo tegen de wind: waarom probeer je harder te lopen dan de wind?  (Terug)
De edelste herder: in de traditionele christelijke beeldspraak is Jezus de goede herder (Statenvertaling, Joh. 10:14-15: Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend. Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen.). In het origineel had Apollo zich er juist op beroepen niet zomaar een herder te zijn. (Terug)
Tartarus: onderwereld.  (Terug)
Tot het gewenk: klaar om de wenken te gehoorzamen. Te gader: allemaal.  (Terug)
Streken: strikken.  (Terug)
Uw dier: In de herdersbeeldspraak is Jola natuurlijk het verdoolde schaap.  (Terug)
Weiden onder de leliën: beeldspraak afkomstig uit het Hooglied voor 'het zich bevinden onder de hoede van de minnaar' (voorgesteld als herder en geïdentificeerd met Jezus).  (Terug)

 
 
Home
Daphne - Summary
Daphne - inleiding
Valerius: Men brand, men blaeckt, men schend, men moort         Pers: David van Samuel gesalft