Home | Daphne - inleiding |
![]() ![]() |
Starters lied uit de Friesche lust-hof
Jan Janszoon Starter (ca. 1594-1626) had Engelse ouders en groeide op in Amsterdam. Hij werd er boekverkoper maar verplaatste in 1614 zijn boekhandel naar Leeuwarden. Daar stichtte hij een rederijkerskamer en trouwde. Vanwege zijn heftig temperament zag hij zich in 1620 gedwongen te verhuizen naar Franeker, waar hij ging studeren. In 1621 verscheen de eerste editie van zijn Friesche lust-hof, een gevarieerde verzameling liederen. Het lied over Daphne werd overigens pas in de tweede editie (van 1622) opgenomen. In dat jaar keerde Starter terug naar Amsterdam, waar hij geprobeerd heeft met dichten in opdracht te kost te verdienen. Later vertrok hij met het leger van graaf Mansvelt naar Hongarije, waar hij in 1626 omkwam. Van Baak Griffioen drukt het Engelse origineel af waarop Starter zich waarschijnlijk baseerde. Starter heeft Apollo meer tekst gegeven. In de Engelse versie vraagt Daphne alleen Diana, en niet haar vader om hulp. Bovendien ontbreekt Starters moraliserende laatste strofe (waarin het merkwaardig genoeg de maagden zijn die uit het verhaal lering moeten trekken). (Klik hier voor een midi-bestand dat de melodie geeft). |
Stemme: When Daphne did from Phoebus fly. (Bron) | ||
Doen Daphne d'overschoo-ne Maegt | Toen Daphne d'overschone maagd | |
Van Apollo haer vlucht nam ten Bosschewaert in, | Voor Apollo de vlucht nam ten bossewaard in, | |
En van hem snel wierd nae-ghejaeght. | En door hem snel werd nagejaagd, | |
Hy liep en hy riep vast, O schoo-ne Goddin, | Hij liep en hij riep vast: 'O schone Godin: | |
5 | Toeft wat, toeft wat, weest niet ver-bolghen, | Toeft wat, toeft wat, weest niet verbolgen, |
Ey waarom loopje? jou sel-ven besind: | Ei, waarom loop je? jezelve bezint; | |
Leeuwen, noch Beyren, noch Tygers dy volghen; | Leeuwen, noch beren, noch tijgers je volgen, | |
Maer 't is Apollo die u soo bemind; | Maar 't is Apollo die u zo bemint. | |
Wild u erbarmen yet, | Wilt u erbarmen iet, | |
10 | Acht ghy mijn karmen niet? | Acht gij mijn karmen niet? |
Laet ghy mijn Godheyt dan in-de ly? | Laat gij mijn Godheid dan in de lij? | |
Hebt deernis, ô Daphne! hebt deernis met my. | Hebt deernis, o Daphne! hebt deernis met mij. | |
De geen daer ghy so schuw van vlucht, | Degeen daar gij zo schuw voor vlucht, | |
Is Harder, noch kinckel, die 't vee hoed, of weyd: | Is herder, noch kinkel, die 't vee hoedt, of weidt; | |
15 | Maer 't is een God die door de lucht | Maar 't is een god, die door de lucht |
De gulde glans van sijne stralen uytspreyd. | De gouden glans van zijne stralen uitspreidt. | |
d' Opperste Jupiter is mijn Heer vader, | d' Opperste Jupiter is mijn heer vader, | |
Claros, en Delphos, en Tenedos staen | Claros en Delphos en Tenedos staan | |
Tot mijn gebied en bevel allegader: | Tot mijn gebied en bevel allegader; | |
20 | Ick ben de Son, mijn suster de Maen. | Ik ben de zon, mijn zuster de maan. |
Kruyden en bloemen,, die | Kruiden en bloemen die | |
Ick nau te noemen sie | Ik nauw' te noemen zie | |
Locken mijn stralen alleen uyt d'aerd: | Lokken mijn stralen alleen uit d'aard. | |
Mach dit u niet locken? O schoon'u bedaerd! | Kan dit u niet lokken? O schoon, u bedaart! | |
25 | Noyt word ick oud, staeg blijf ick jong, | Nooit word ik oud, steeds blijf ik jong, |
Mijn hayr en vergrijst noyt: maer blijft even geel, | Mijn haar en vergrijst nooit, maar blijft even geel, | |
En dat mijn stem; wanneer ick song | En dat mijn stem, wanneer ik zong | |
By de negen Musen, en 't spel van mijn Veel | Bij de negen Muzen, en 't spel van mijn veel | |
U (O mijn Daphne!) mocht komen ter ooren, | U (O mijn Daphne!) mocht komen ter oren, | |
30 | Dat ghy soo lang u loopen eens liet, | Dat gij zo lang uw lopen eens liet, |
't Sou buyten twijffel u hartje bekoren, | 't Zou buiten twijfel uw hartje bekoren, | |
Om my te helpen uyt mijn verdriet. | Om mij te helpen uit mijn verdriet. | |
Och hoe gerustjes wou, | Och hoe gerustjes wou | |
Ick dan met kusjes jou | Ik dan met kusjes jou, | |
35 | Liefjen onthalen als een Goddin! | Liefje onthalen als een godin! |
Nu Daphne staet, Daphne hoord doch na mijn min. | Nu Daphne staat, Daphne hoort toch naar mijn min'. | |
Maer 't was om niet wat Phœbus riep: | Maar 't was om niet wat Phoebus riep, | |
Want Daphne vlood van hem so snel als sy kon. | Want Daphne vlood van hem zo snel als zij kon. | |
Waerom hy oock so schichtich liep, | Waarom hij ook zo schichtig liep, | |
40 | Dat hy haer in 't lopen op 't laetste verwon. | Dat hij haar in 't lopen op 't laatste verwon. |
Peneus! Peneus! Phœbus bestormt my, | Peneus! Peneus! Phoebus bestormt mij, | |
Helpt my o vader! riep Daphne vertsaegt. | Helpt mij, o vader! riep Daphne versaagd. | |
Kuysche Diana komt, bid ick, vervormt ghy | Kuise Diana komt, bid ik, vervormt gij | |
Stracx dese schoonheyt, verhoort doch u maeght: | Straks deze schoonheid, verhoort toch uw maagd. | |
45 | Want ick wil sterven,, eer | Want ik wil sterven, eer |
Hy sou verwerven,, meer. | Hij zou verwerven meer. | |
Dood! ghy zijt my seer wellekoom, | Dood! gij zijt mij zeer wellekoom, | |
Daermede wierd Daphne vervormt in een boom. | Daarmede werd Daphne vervormd in een boom. | |
De droeve Phœbus bleeck van rouw, | De droeve Phoebus, bleek van rouw, | |
50 | Omhelsde met tranen de lieve Lauwrier: | Omhelsde in tranen de lieve laurier, |
En seyd, o Boom! beeld van mijn vrou! | En zei: 'O boom! beeld van mijn vrouw! | |
Blijft altijd jong, en een vyand van 't vyer. | Blijft altijd jong, en een vijand van 't vier. | |
Sparteld en klaterd, wanneermen u blad'ren | Spartelt en klatert wanneer men uw blad'ren | |
Werpt in het vyer, doet als Daphne deed, | Werpt in het vuur, doet als Daphne deed, | |
55 | Doen haer het vyer van mijn minne wou nad'ren, | Toen haar het vuur van mijn minne wou nad'ren, |
Strijd dan, als Daphne my weder-streed. | Strijd dan, als Daphne mij wederstreed. | |
Leert daer de Maeghden door, | Leert daar de maagden door, | |
Als men haer jaeght, het oor | Als men haar jaagt, het oor | |
Nimmer te buygen naer gayle lust: | Nimmer te buigen naar geile lust'; | |
60 | En daer op heeft Phœbus den boom eens gekust. | En daarop heeft Phoebus de boom eens gekust. |
Toelichtingen:
Starter: biografische bijzonderheden ontleend aan Strengholts inleiding bij Starter, 1974. (Terug) Bron: de tekst is overgenomen uit Starter, 1622, pp. 181-183. Het lied valt te beluisteren op de CD van Camerata Trajectina. (Terug) Iet: iets (Terug) Karmen: kermen (Terug) In de lij laten: iemand in een moeilijk of nare toestand achterlaten (Terug) Jupiter: oppergod (Terug) De gouden glans van zijne stralen: Apollo werd onder andere vereerd als zonnegod. (Terug) Claros: plaats waar een orakel gewijd aan Apollo was gevestigd; Delphos: het eveneens aan Apollo gewijde orakel van Delfi; Tenedos: op het eiland Tenedos bezat Tenes een heiligdom. In sommige versies van het verhaal van Tenes is hij een zoon van Apollo. (Terug) Maan: Apollo's tweelingzuster Diana werd gelijkgesteld aan de maan. (Terug) Lokken mijn stralen alleen uit d'aard: als zonnegod is Apollo degene die de kruiden en bloemen doet groeien. (Terug) Veel: vedel (Terug) Phoebus: Apollo, letterlijk: 'stralende' (Terug) Schichtig: snel (Terug) Verwon: inhaalde (Terug) Peneus: Daphne's vader (Terug) Versaagd: bang (Terug) Straks: meteen, direct (Terug) Uw maagd: Daphne roept haar vader Peneus en Diana aan. Nimfen waren het traditionele jachtgezelschap van Diana. (Terug) Vier: vuur (Terug) |
Home | Daphne - inleiding |
![]() ![]() ![]() |