Home Peri Rossi Index
Het museum der vergeefse moeiten
De dankbaarheid is onverzadigbaar
Ik heb vertaald uit: Cristina Peri Rossi, Una pasión prohibida, tweede druk, Barcelona 1987. Bij Seix Barral. Het copyright op het verhaal berust bij de auteur.

De originele titel luidt: 'El arte de la pérdida'
 

De kunst van het verliezen

     Terwijl hij op zijn beurt wachtte bij de tandarts las de man een artikel van twee pagina's in een geïllustreerd tijdschrift, dat als titel had: 'Het geheim van de persoonlijke identiteit.'

     Hij was geen regelmatig lezer: hij las alleen als hij de tijd moest doden, in de wachtkamer op een station of bij de tandarts. Af en toe kocht hij een sportkrant of een tijdschrift maar in het algemeen gaf hij de voorkeur aan de televisie. Daarentegen vond hij het passend om te lezen in de wachtkamer van de dokter of op de stoel bij de kapper, om niet in verleiding te komen de buren strak in het gezicht te kijken en om de spanning van het wachten te verminderen.

     Hij las het artikel aandachtig. Een psycholoog van het ziekenhuis van Anneversie, een dorp in Zuid-Dakota, beweerde daarin duidelijk en onomwonden dat alle mensen een geheim hadden: het geheim van hun persoonlijke identiteit.

     Deze openbaring overweldigde de patiënt die op zijn beurt wachtte in de stoel van wat versleten cretonne (het was bij een buurt-tandarts die het moest opnemen tegen groeiende concurrentie) en had een nauwelijks te beheersen opwinding tot gevolg. Hij herlas de zwarte en glanzende letters (het papier van het tijdschrift was gesatineerd) die als mieren naar de rand van de pagina vluchtten: het was waar, de heer Irving Peele van het ziekenhuis van Anneversie stelde dat alle mensen (en dus hij ook) een geheim bezaten, het geheim van hun identiteit, iets was ze nooit volledig konden onthullen, als ze dat al zouden willen, en dat ze met zich meenamen tot in het graf zonder het zelfs maar aan hun echtgenote of hun kinderen te kunnen overdragen, omdat het iets in wezen onuitsprekelijks was.

     'Ik heb een geheim en niemand weet het,' prevelde het mannetje, aan opwinding ten prooi. Hij sloot het tijdschrift en zocht op de voorpagina naar de verschijningsdatum. Hij ontdekte dat het ging om een heel oud nummer, van twee jaar eerder. Toen was hij achtenveertig en was half verliefd geworden op een meisje dat hij in een park had ontmoet op een middag waarop hij weinig te doen had, omdat hij door zijn werkloosheid alle dagen vrij had. Als hij haar zou hebben gezegd dat hij een geheim had, dat hij een onoverdraagbare maar werkelijke identiteit bezat, als hij dat zelf geweten zou hebben, misschien zou zij dan meer belangstelling voor hem getoond hebben. Ook in die tijd had hij pijn aan de tweede kies rechts bovenin maar hij kon zich geen extra uitgaven veroorloven, en bovendien was naar de tandarts gaan geen prettige tijdsbesteding. Hij ging liever naar de bars met video, kijken naar een film met Julie Andrews of Frank Sinatra, die zong voor alle generaties, als een wat obscene maar onsterfelijke engel. Sinds wanneer lag het tijdschrift daar op de glazen tafel van de spreekkamer, met zijn openbaring erin vervat? Waarom kwamen dit soort berichten, van algemeen belang, niet op de televisie? Hij zou dokter Irving Peele op het scherm hebben kunnen zien terwijl die nauwkeurig uitlegde dat elke mens, al wist hij dat niet, een geheim bezat (misschien zelfs de vrouwen, hoewel over hen niets naders werd gezegd), en misschien zou het meisje zich aangemoedigd hebben gevoeld hem te leren kennen, het geheim te zoeken dat hij bezat zonder het te weten.

     Voor het moment verborg hij het tijdschrift onder de andere, omdat hij niet wilde dat zijn ontdekking hem werd afgepakt en dacht dat het beter was dat weinig mensen het geheim kenden. Het bezit van een geheim - hoewel hij niet wist waarin het precies bestond: zei de psycholoog niet dat het om iets onzegbaars ging? - verleende een duistere macht, hoewel hij nog niet wist hoe die te gebruiken.

     Hij overwoog de twee pagina's uit te scheuren, om ze in de eenzaamheid van zijn huis over te lezen (hij leefde met zijn vrouw en twee dochters, hoewel dat het gevoel van eenzaamheid niet verminderde), maar hij voelde een heilige achting voor het privé-bezit, ook voor het bezit van een tijdschrift in de wachtkamer van een tandartspraktijk. Hij legde het nog verder onderop, tussen degene die het hadden over filmsterren, liefdes van prinsessen en hertogen, de laatste technische vooruitgangen in stereofonie en computers. Hij had de neiging het onder een stoel te verbergen, zodat het buiten ieders bereik zou zijn, maar daarvoor moest hij een beweging maken die de anderen zouden hebben waargenomen. Iedereen zou zich op het tijdschrift geworpen hebben en bij het doorbladeren zouden ze het artikel tegenkomen van de heer Irving Peele van het ziekenhuis van Anneversie in Zuid-Dakota.

     Hij voelde een soort zenuwachtigheid toen één van de patiënten (degene die het laatst was binnengekomen) de hand uitstrekte naar de glazen tafel, de eerste twee tijdschriften, die hem niet interesseerden, weglegde en met een zekere aarzeling de stapel daaronder doorzocht, tot hij een motorblad met grote kleurenfoto's uitkoos.

     In een daad van ongebruikelijke beleefdheid liet hij de overige wachtende patiënten voorgaan. Toen de laatste weg was ademde hij rustiger op, overtuigd dat het geheim meer dan ooit het zijne was.

     Hij stapte nadrukkelijk de behandelkamer in en keek zonder huiver naar de zware tandartsboor waarvan de naald nog dreigend zoemde, als een woedende bij. Hij maakte een paar grapjes tegen de tandarts, die blij was dat hij in een goed humeur was, en minder angstig dan anders. 'Het komt doordat ik een geheim heb,' zei hij glimlachend, en de tandarts vroeg hem wat het was. 'Dat kan ik u niet zeggen,' antwoordde de patiënt. De tandarts plaatste het metalen plaatje dat de mond openhield en ging aan de slag met de boor, maar ging niet op het onderwerp door. Hij verdroeg het werk van de tandarts zonder een kik te geven, en maakte bij het afscheid terloops een opmerking over de voetbalwedstrijd van de komende zondag.

     Als nieuw liep hij naar buiten, alsof het vullen van zijn kies één of ander deel van zijn persoonlijkheid hersteld had. De straten waren overvol, maar deze keer beklemde de menigte hem niet, maakte hem niet kleiner, zoals anders gebeurde. 'Ze hebben een geheim, maar ze weten het niet,' dacht hij, terwijl hij ze bekeek met een gevoel van verdriet en voldoening tegelijk. Het was beter dat de heer Irving Peele niet op de televisie was geweest om zijn ontdekking mee te delen: dit schiep een onderscheid tussen hem en de anderen.

     Hij hield stil bij een etalage vol herenkleding, met een reeks elegante en goed geklede poppen. Hij beschouwde de beige jasjes, de schoenen van echt leer.

     'Ik heb iets dat u niet heeft,' mompelde hij binnensmonds.

     Vroeger hadden de pakken en herenartikelen hem in verleiding gebracht, en omdat hij ze niet kon betalen voelde hij zich er minderwaardig bij. Nu bekeek hij ze zonder afgunst, als frivole, vluchtige zaken.

     Hij wandelde over de lange boulevard, zonder haast, hier en daar stoppend, met plezier; hij bezag de dingen vanaf een andere plek. Het speet hem dat de lucht vies en vervuild was, anders zou hij diep hebben willen inademen. Hij zag affiches van een bedrijf dat reclame maakte voor reizen, en hij bleef wat langer staan voor eentje met een afbeelding van Hong-Kong, wat hem de verbazingwekkendste en verste plaats leek waar een mens heen kon gaan. Zijn idee was dat Hong-Kong niet onafhankelijk van de reiziger bestond: het was een plaats die alleen bestond terwijl men hem bezocht. Het stond zelfs niet vast dat het artikel van de heer Irving Peele op die verre plek van toepassing was.

     Hij ging een café binnen en bestelde aan de bar een cognac. Hij deed het natuurlijk en vrijmoedig, vrij van het onbehagen dat hij voorheen vaak voelde over wat hij zag als een buitensporige uitgave voor een tijd van crisis. Hij was een man die een geheim had, en de aard van het geheim was zo, dat hij het niet kon meedelen, hij had aan zichzelf genoeg.

     In het café sprak een vrouw hem aan, en in plaats van bang te worden, zoals anders (onzeker van zichzelf, van zijn uiterlijk, van zijn toekomst, van zijn verleden), bood hij haar een drankje aan en vroeg of ze rookte.

     De vrouw zei hem dat hij een boeiende man leek en hij antwoordde dat hij iets had wat de anderen niet hadden, of niet wisten dat ze hadden. Ze lachte, in de mening dat het ging om een enigszins obsceen grapje. Hij leek het niet op te merken. Maar verrassenderwijs werd hij toch bang: die vrouw, van wat lichte zeden, zou die hem niet wat hij bezat afhandig willen maken, nu hij de onvoorzichtigheid had begaan zich bloot te geven? Iets te bezitten - al was het een geheim - had hem veranderd in een man die lichtzinnig zichzelf verraadt. Hij betaalde en vertrok, zijn openhartigheid berouwend.

     Een identiteit te hebben en dat weten veranderde hem in een machtiger persoon dan de anderen, maar hij moet niet overal zijn geheim tonen: dat zou achterdocht en nijd veroorzaken, en iemand zou op het idee kunnen komen hem te beroven.

     Hij overwoog het meisje van het park te bellen. Hij had haar al een tijd niet gezien, omdat hij haar niets te bieden had: wat had ze te verwachten van een man van middelbare leeftijd die door de crisis zijn baan had verloren en die de charmes miste die hem konden doen opvallen tussen de anderen? 'Nu heb ik iets,' wilde hij haar zeggen, maar toen hij bij de telefooncel kwam hield hij in, want als ze hem vroeg wat voor iets het was, zou hij misschien niet de woorden hebben om het te benoemen. Als hij de twee bladzijden uit het tijdschrift had gescheurd en in zijn zak had bewaard, had hij dokter Peele kunnen raadplegen; in de tekst stond zeker een uitleg die voldoende zou zijn, maar hij herinnerde zich die niet.

     Hij vervolgde zijn weg en neuriede zachtjes 'ik heb een geheim en niemand kent het.' Het werd tijd om iets te hebben dat niemand hem kon afnemen. De tijd had er voor gezorgd dat zijn jeugd voorbijging terwijl hij de taken verrichtte die van een man worden verwacht: de militaire dienst, het huwelijk, het werk, de kinderen. De crisis zorgde voor de rest: die nam hem zijn baan af, de auto, de weekends in de bergen. Langzaam was hij van alles beroofd. ('Stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren,' maande het bijbelwoord), en nu, plotseling, bezat hij weer iets, maar het was iets geheims, iets wat je niet kon gebruiken om de lening bij de bank te betalen, noch de kleren van je dochters, noch het kunstgebit van je vrouw, en wat je niet kon tentoonstellen als een jachttrofee. Het bezat echter een deugd die daarvoor nog niets had gehad: volgens dokter Irving Peele was het iets onoverdraagbaars, iets volledig eigens, dat hij met zich mee kon nemen tot voorbij de dood. Hij lachte. Het was alles welbeschouwd goed om iets te bezitten, dat je, hoewel je het niet opmerkte (en misschien wel juist daarom), niet kon verliezen.

     Op straat kwam hij toevallig een vroegere collega van het bedrijf tegen die in dezelfde periode als hij ontslagen was. Ze waren geen vrienden, maar als ze elkaar ontmoetten maakte de gedeelde tegenspoed het mogelijk dat ze samen een glas wijn dronken. Het verlies van zijn baan had het karakter van zijn collega verzuurd, hij was agressiever dan vroeger en hij glimlachte nooit. Ze dronken samen twee glazen wijn, en hij kon de verleiding niet weerstaan om, terwijl de ander met gebogen hoofd naar de houten vloer keek, te zeggen:

     'Ik heb een schat.'

     De man hief langzaam het hoofd op, een beetje ongelovig, en leek hem heel aandachtig te onderzoeken.

     'Ja. Het is waar,' herhaalde hij, zelfverzekerd. 'Ik heb een schat.'

     Zou hij de loterij hebben gewonnen? Of ging het misschien om een heel waardevolle postzegel? Iemand had hem verteld dat er dat soort papiertjes waren die een fortuin kosten; de kunst was ze te herkennen. Hoe zou hij bijvoorbeeld moeten weten wanneer een zegel bijzondere waarde had? Net als bij munten: maar van wie zouden mensen als zij een munt van het Romeinse rijk kunnen erven?

     'Nee, het is niet waar,' antwoordde de man. 'Niemand die een schat heeft verliest zijn baan. Als je een schat had, zou je nog aan het werk zijn, want alleen van wie niet heeft, wordt genomen.'

     'Het komt doordat mijn schat een geheim is,' zei hij en bestelde nog een glas wijn, om aangeschoten te raken.

     'Een geheim,' herhaalde zijn gespreksgenoot, alsof hij de woorden woog. Mensen met veel geld hadden bankrekeningen in het buitenland. Op die manier wist niemand wat ze echt bezaten, zelfs hun familieleden niet. Dat was ook een geheim. Had hij een erfenis gekregen? Hij verwierp het idee onmiddellijk: alleen de rijken kregen erfenissen, de armen hebben niemand om van te erven. Zo werkt de geschiedenis.

     'Ik kan het aan niemand vertellen,' voegde hij toe, als om zich te verontschuldigen, maar met een zekere tevredenheid.

     De ander keek hem aandachtig aan, alsof hij in zijn gezicht de aard van het geheim kon ontdekken. Daarna ging hij wat verder weg zitten, leunde achterover in de stoel en zei met volstrekte zekerheid:

     'Ze zullen het je afpakken.'

     De uitspraak deed hem rillen.

     'Onmogelijk,' antwoordde hij.

     'Ze zullen het je afpakken,' hield de ander vol. 'Hebben ze je niet alles wat je had al afgepakt? De arme heeft iets alleen om het weer kwijt te raken,' sprak hij plechtig. 'Hebben ze je niet je baan afgepakt? Hebben ze je niet je auto afgepakt? Als je nu een schat hebt, zullen ze je die ook afpakken.'

     'Dat kunnen ze niet,' verzekerde hij. 'Nee, niet als ik het niet wil. Het is het enige dat ik nog heb.'

     De ander verbaasde zich: had hij nog altijd iets te verliezen?

     'Wat het ook is, pas er goed op,' zei hij, in een opwelling van edelmoedigheid.

     'Ja, ik zal er op passen,' antwoordde hij en gebaarde dat hij wilde betalen.

     Hij trof zijn vrouw televisiekijkend aan. Het was een oud apparaat, omdat ze geen geld hadden om het te vervangen, maar het stond de hele dag aan. En je kon nog wel iets zien. Voorzover er iets te zien viel: politieseries, oude films die elk jaar weer getoond werden, en een paar oorverdovende musicals. Ze zei dat het haar gezelschap hield. Tegen de eenzaamheid die tijdens de afwas aanviel, die lag weggedoken achter de meubels en het gekrijs van de buren. Het leven had alles weggenomen: de jeugd, de baan, de weekends in de bergen; zelfs de genegenheid was weggenomen. Zou zij ook een geheim hebben, waarvan hij niets wist? Het artikel zei niets specifieks over vrouwen. Zou de heer Irving Peele ze misschien vergeten zijn? Hoe dan ook, als zij ook een geheim zou bezitten, gelijkwaardig aan het zijne, ze wist het niet, en daar lag het verschil. 'We zijn niet gelijk,' dacht hij, en dat deed hem genoegen.

     'Waar ben je geweest?' vroeg de vrouw wrokkig.

     'Gewandeld,' antwoordde hij kort.

     Met de andere rommel had het leven ook de lust weggenomen.

     'Het lijkt of je tevreden bent,' mompelde de vrouw, zonder van de televisie op te kijken.

     'Ik heb en schat en niemand weet het,' dacht hij heimelijk. Eindelijk iets waarvan ze hem niet konden beroven. Iets onvervreemdbaars, zei het artikel, en hij herinnerde zich het woord omdat hij niet precies wist wat het wilde zeggen. Iets dat niet in de loop van de tijd vervaagde, iets waarop ze niet met het klimmen der jaren beslag konden leggen, met een ontslagbrief of met een onbetaalde termijn. Iets dat helemaal van hem was en dat bovendien zijn dochters niet konden erven. Alleen de rijken laten erfenissen na, maar zijn schat was onoverdraagbaar.

     'Ik heb iets dat niemand weet en dat erg kostbaar is,' vertelde hij zijn vrouw, omdat het hem leek dat als je een schat had maar het niet zei, het was alsof je hem niet had.

     Ze bekeek hem van top tot teen, ongelovig.

     'Het is echt waar,' zei hij, 'ik heb het net ontdekt.'

     Haar echtgenoot had nooit iets gewonnen in de loterij, zelfs niet in de kleine verlotingen in de buurt. Wat zat hij nu te verzinnen?

     'Maar dan zou je een pak moeten kopen,' zei de vrouw twijfelend. 'En de geiser moet worden gerepareerd.'

     Hij aarzelde.

     'Daar kun je het niet voor gebruiken,' antwoordde hij toen.

     Ze keek hem wantrouwig aan.

     'Dat dacht ik al,' zei ze. 'Waar kun je het dan wel voor gebruiken?'

     Hij dacht na. Het artikel zei dat de identiteit onuitsprekelijk was.

     'Dat kun je niet zeggen,' antwoordde hij.

     Hij heeft teveel gedronken, dacht ze, en wendde haar blik weer naar de televisie.

     Hij ging op bed liggen voor het open raam, waardoor de geluiden van het hele gebouw naar binnen kwamen, en keek naar het gewitte plafond. Het kwam hem plotseling voor dat het geheim niet zo belangrijk was. Als je het niet kon uitspreken, als je het niet kon gebruiken om een pak te kopen of de geiser te laten repareren, als het niet deugt om de lust te laten terugkeren, waar diende het dan voor? Alleen om afgepakt te worden, ongetwijfeld. En iedereen zou het hem af kunnen pakken, want hij kon niet iets verdedigen wat hij niet kende, iets waarvan hij niet eens wist waar het zich bevond.

     Hij had zelfs niet de bladzijden van het tijdschrift met het artikel van de heer Peele. Misschien zou hij als hij het las zijn geheim kunnen vasthouden, die schat die nu leek op te lossen tussen het geluid van de afwas in het aangrenzende appartement, de verwarde stemmen van de televisie en het geblaf van een hond op het dak. Het moest een vluchtig geheim zijn als het kon vervliegen als de rook van een sigaret. Was de schat in rook opgegaan toen hij het huis binnenging, zonder dat hij het had gemerkt? Was het geheim zo teer? En als dokter Peele zich vergist had? Als de identiteit iets was wat maar een paar mensen hadden, zoals de fortuinen in Zwitserland, de landgoederen, de bankaandelen en de sportwagens? Misschien had zijn ex-collega gelijk en hadden ze hem onderweg al zijn schat afgepakt. Zonder dat hij het merkte, zoals hij de andere dingen verloren had, maar op noodlottige wijze, even noodlottig als de andere verliezen. Misschien had hij de schat maar enkele minuten bezeten, genoeg om met een onbekende vrouw in een café iets te drinken, te neuriën voor een etalage en het werk van de tandarts te verdragen.

     Hij draaide zich om in bed en probeerde te slapen. Hij hoorde het water van de wastafel lopen en het eentonige gehuil van een kind. Zijn identiteit was ook weggelopen, zoals het water, en de droom die begon te komen was anoniem, vormloos, de droom van iemand die geen geheimen heeft.

Home Peri Rossi Index
Het museum der vergeefse moeiten
De dankbaarheid is onverzadigbaar